Vissen : Schol (Pleuronectes platessa L.)
door Fishing Info Europe

Kenmerken:
In vorm en kleur lijkt de schol zozeer op de bot dat hij er heel vaak mee verwisseld wordt.
De zijstreep verloopt bijna recht; alleen vlak voor de kop beschrijft hij een lichte boog.
Op de kop, verlopend tussen de ogen, heeft de schol een verdikking die uit
benige bobbels bestaat. Dit is de enige voelbare verdikking, de botheeft dit
soort verdikkingen ook langs de zijstreep en de onderkant van de vinnen.
De schol heeft opvallende licht- tot donkerrode vlekken aan de kant van de ogen.
De vlekken lopen door tot aan de onderkant van de vinnen en zijn als gevolg van
hun felle kleur veel duidelijker zichtbaar dan bij de bot.
Kop en kaken zijn vrij klein.
Kleur:
Daar de schol meestal op een zanderige bodem leeft, varieert deze kleur in alle mogelijke 'soorten' bruin en is daarmee bijna volledig aangepast aan de bodem. De blinde kant is wit, soms met donkere vlekken. Ogen: bijna altijd op de rechterzijde, in zeldzame gevallen op de linkerzijde.
Lengte:
Maximale lengte 1 meter, meestal 35-40 cm. Wettelijke minimummaat is 27cm,
Huid:
De schol voelt volledig glad aan, ook als men hem van de staart naar voren toe betast.
Voedsel:
Zeepieren, zagers, kreeftachtigen, maar vooral schelpdieren maken deel uit van de dagelijkse hap. Overdag is de schol vrij passief. Meestal ingegraven in het zand. Wanneer het donker wordt, verandert de schol echter in een rover die actief op zoek gaat naar prooi.
Leefgebied:
Oostelijke Atlantische Oceaan, langs de kusten van geheel Europa en in de westelijke Middellandse Zee.
Hij wordt hoofdzakelijk in de Noordzee bevist en komt voor onze kust op een diepte van 8-50 meter voor.
In de Noordzee paait de schol in de winter, o.a. voor onze kust, op dieptes
tussen de 20 en 40 meter. Het moment van paaien is afhankelijk van de
watertemperatuur. Het wijfje brengt soms meer dan een half miljoen eieren voort
en deze drijven naar de kustwateren.
Bij de paarrijpe vissen hebben de rode punten nog een extra heldere rand en komen daardoor nog opvallender uit.
De schol paait in de winter en het vroege voorjaar. Ondiep water is echter van zeer groot belang voor het opgroeien van jonge schol. De eieren en larven van
de schol drijven namelijk naar onze kustwateren waar ze verder opgroeien.
Een aantal jaren geleden is ontdekt dat schol zich aan de gevolgen van overbevissing aanpast door op steeds jongere leeftijd [en dus bij een kleinere
lengte] geslachtsrijp te worden. Hoewel ze daar meestal niet de kans voor krijgen, kunnen schollen ook zeer oud worden. Er zijn zelfs exemplaren bekend
met een leeftijd van meer dan 20 jaar.
Waar en wanneer?
De schol wordt (ondanks zijn landelijke bekendheid) zeker de laatste 10 jaar
minder vaak gevangen. Alleen in de Oosterschelde en Waddenzee zie je hem nog
regelmatig, al betreft dat dikwijls kleine exemplaren. Wie vanaf de kant vist,
heeft de meeste kans in de Waddenzee en in het bijzonder de Afsluitdijk, de
Oosterschelde en de Zuid- en Noord-Hollandse stranden en golfbrekers. Zelden
zijn zij bij het kustvissen groot en evenmin worden zij daar in grote aantallen
gevangen. Als er op maat schollen worden gevangen, is dat bijna altijd door
bootvissers en voornamelijk in dieper water. Verhalen over grote schollen van
30-40 cm betreffen bijna altijd botten. Wie mooie schol wil vangen, moet echt
met een boot de Oosterschelde, het Grevelingenmeer of de Noordzee op. Dan worden ze
tot wel 45-50 cm gevangen. Maar ook dan is alleen de periode half maart tot half
mei interessant, al kan men in principe vrijwel het hele jaar een scholletje
pakken. Schar en schol zijn voedselconcurrenten en net als de schar is ook de
schol een liefhebber van zandbodem en rustig weer met een kalme zee en een niet
al te sterke stroming. Hij is daarbij zowel overdag als 's nachts te vangen.
Hengelmateriaal?
De gewone standaard zeehengel, zeepicker, een middelzware spinhengel of een lichte karperhengel voldoet ook.
De strandhengel heeft vaak een lengte van rond de vier meter.
Bootvissers
die in de diepere delen van de Oosterschelde en op de Noordzee vissen, vangen hun schollen steeds aan uptidehengels van om en nabij de drie meter en zwaar werplood.
Een gewone paternoster met twee of drie haken in de maten no. 6 en 4.
Bij het bootvissen, haakmaat no. 2, een lange wapperlijn onder het lood hangen en deze behalve van zeepieren en zagers, ook van opvallende kralen te voorzien.
Eventueel een hoek afhouder gebruiken, als achter de boot met de stroom mee wordt gevist.
Aas
Zeepieren en zagers zijn veruit favoriet, maar soms kunnen deze twee
gecombineerd met schelpaas net dat beetje extra geven. Wel verdient het aanbeveling om, vooral tijdens het bootvissen enkele bontgekleurde of glimmende
kralen boven de aas haak te plaatsen.
info@fishinginfo.eu