Zoutwater levend

door Fishing Info Europe
 

Arenicola marina (zeepieren)


Algemeen:
De zeepier Arenicola marina komt veelvuldig voor op platen en slikken in het zeegetijden gebied. Ze graven lange gangen in het slibrijke zandige sediment, waarin ze foerageren op organische stoffen. Ze kunnen tot ruim een halve meter diep in het zand voorkomen waarbij ze zich vaak in de zuurstofarmere grijze sedimentlagen bevinden. In de ecotoxicologie wordt de zeepier ondermeer gebruikt om de acute toxiciteit van een zandrijk sediment te beoordelen.

Auto-ecologie:
De borstelworm Arenicola marina is in Nederland beter bekend als zeepier of wadpier. Vissers gebruiken het dier vaak als aas voor platvis en kabeljauwachtigen. Bij laagwater worden de dieren hiervoor uit het sediment gespit en verliezen bij beschadiging veel lichaamsvocht. Ze staan daarom ook wel bekend als ‘leeglopers’.
Zeepieren behoren tot de Annelida (Gelede wormen), klasse Polychaeta (borstelwormen), orde der Sedentaria (kokerwormen), familie der Arenicolidae, geslacht Arenicola (zeepieren).

Arenicola marina komt voor langs de gehele Europese westkust vanaf Nova Zembla tot Zuid-Spanje en tevens langs de oostkust van Amerika, Canada en Groenland. In deze gebieden met soms barre omstandigheden ligt het jaargemiddelde van de zeewatertemperatuur echter tussen de 0 en 18º, waardoor het bodemleven zich kan handhaven. Strenge winters in Nederland zijn eerder gunstig dan ongunstig voor deze winterharde soort als gevolg van een lagere predatie in de winter met daaropvolgend een succesvolle voortplanting.
Zeepieren leven in zandbodems van fijn tot middelfijn zand met 1-15% slib. De hoogste dichtheden van 20-70 dieren per m² worden gevonden in het getijdengebied met de zand- en slikplaten, zoals deze in de Waddenzee en Ooster- en Westerschelde voorkomen. In stagnante zoute wateren, zoals Grevelingen en Veerse Meer, komen ze ook tot ver onder de laagwaterlijn voor. Zeepieren kunnen 20 cm lang worden en een leeftijd bereiken van 6 jaar. De dieren leven 15 tot 50 cm diep ingegraven in een L tot J-vormige gang die bekleed is met mucus. Het dier ligt meestal in het horizontale deel van de gang met de staart naar boven en de kop aan het uiteinde van de gang in het sediment. Middels een waterstroom houdt de zeepier een smalle kolom, die niet tot zijn leefbuis behoort, naar het sedimentoppervlak in stand waarlangs voortdurend sedimenterend materiaal naar beneden zakt. Dit is op het sediment te zien als een trechtertje, aan het andere uiteinde liggen de karakteristieke faeces. Het voedsel bestaat uit de organische fractie van het pas gesedimenteerde detritus en is zodoende rijk aan gemakkelijk verteerbare bacteriën, en (restanten van) in het water zwevende algen en bodemalgen (flagelaten, ciliaten en benthische diatomeeën).
Deze manier van voedsel vergaren staat bekend als surface-deposit-feeding. Voor het uitscheiden van faeces kruipt het dier achterwaarts de gang uit om zo de snoervormige uitwerpselen op het sediment achter te laten als de karakteristieke faeceshoopjes.

Zolang er water boven de uiteinden van de woongangen staat pompt de zeepier water door zijn woonbuis om voedsel te vergaren en adem te halen. Bij laag water kan er geen water meer rondgepompt worden en zakt het zuurstofgehalte in de woonbuis. De dieren schakelen hierbij gaandeweg over op een metabolisme waarbij geen zuurstof nodig is. Hierbij wordt energie vrijgemaakt door de afbraak van glycogeen, waardoor de zeepieren in staat zijn om zuurstofloze periodes tot 5 dagen te overleven. Meestal duurt de droogstand maar een paar uur zodat de dieren al snel weer kunnen ademhalen en voedsel vergaren.
De zeepieren zijn op tweejarige leeftijd geslachtsrijp en planten zich één keer per jaar voort in de periode van nazomer en herfst. De vrouwtjes leggen hun eieren onderin de woongang en de mannetjes spawnen enige tijd na laagwater, waardoor er een hoge concentratie spermacellen in het weinige water boven het sediment ontstaat. De vrouwtjes pompen het water door hun woonbuizen, zodat de eieren bevrucht worden. Uit het embryo groeit een larve, die na enkele weken uit de woonbuis kruipt en door de getijstromen wordt meegevoerd. De uitgezwommen larven brengen op een beschutte plek de winter door in een slijmkoker in de bodem of aan zeewier en voeden zich al met allerlei organisch materiaal. In het voorjaar zijn ze ongeveer 6 mm lang, verlaten hun kokertje en laten zich opnieuw door de getijstromen meevoeren. De jonge zeepieren vestigen zich uiteindelijk op slikkige sedimenten hoog in het getijde gebied, de zgn. ‘broedwadden’. Hier bouwen ze een U-vormige gang en groeien tot aan de wintermaanden uit tot een lengte van 3-6 cm. In de winter migreren de juveniele zeepieren naar de lager gelegen gedeelten van het getijde gebied, waar ook de volwassen dieren huizen. Naast deze periodieke migratie tijdens het opgroeien, migreren volwassen dieren naar dieper gelegen delen zodra het zeewater kouder wordt. De migraties worden zwemmend uitgevoerd in een slingerende beweging met de staart naar boven. Om zoveel mogelijk aan predatoren te ontkomen vindt dit verschijnsel ’s nachts plaats. Geschikte biotopen kunnen op deze manier binnen enkele dagen tot een maand (weer) bewoond worden.
De ingegraven zeepieren worden belaagd door platvissen, steltlopers, krabben en wormen en meestal op het moment dat ze hun staartstuk buiten de woonbuis steken om hun faeces kwijt te raken. De vissen eten in de meeste gevallen alleen het staartstuk. Dit deel kan echter snel regenereren. Gemiddeld verliezen de zeepieren op deze manier 2 tot 4 keer per maand hun achterste. Dit staartstukje vormt daarmee een belangrijke voedselbron voor vooral bot en schol. Steltlopers kunnen daarentegen met hun langere snavels ook de hele worm te pakken krijgen.

 

Bewaren van zeepieren.


Pekelen of invriezen is een oplossing. Leg de pieren één voor één, gestrekt op papier. Bestrooi ze met zout, om het vocht uit de pieren te halen. Rol het papier op en stop het geheel in de vriezer. Voor het gebruik de pieren in water laten weken om ze hun oorspronkelijk vorm terug te geven.

Nereis diversicolor(Zager)

Dit is een jagende worm, het beestje eet dieren zoals: andere wormen (bijvoorbeeld de zeepier en nematoden, kleine garnalen en schelpdieren)

Het dier graaft gangen onder de zeebodem, terwijl het daarbij jaagt op de dieren welke tussen het zand leven. Maar de meesten worden 's-nachts zwemmend gevangen. Het dier is uitgerust met 2 kaken, waarmee het ook in vingers kan bijten.

Het leefgebied van de zager is verder van het strand af dan de zeepier. Het grootste aantallen zagers is in de bodem te vinden, waar ook mosselen voorkomen.


Cephalopoda (inktvis, calamare of squid)


Het vlees is stevig en blijft goed op de haak zitten. Ze word gebruikt in combinatie met een siliconen imitatie.

 

 

Crangon crangon (Garnalen)


In verschillende grootten te verkrijgen. Levende garnalen worden aanbevolen, maar zijn in Nederland niet verkrijgbaar.

 

 

                     
  info@fishinginfo.eu