De snoek jaagt voornamelijk op het zicht, maar registreert ook trillingen en dode sterk geurende vis . De trillingen neemt hij waar met zijn “zijlijnorgaan”, hij heeft dus eigenlijk geen zicht nodig om te kunnen jagen, een blinde snoek is dus goed in staat om te overleven. Het zijlijnorgaan bestaat uit een lijn van kleine gaatjes over de lengte van zijn lichaam, waarmee de snoek drukverschil en trillingen kan waarnemen.
Hij grijpt zijn prooi altijd eerst dwars en draait hem daarna in de lengte, om hem gemakkelijk in te kunnen slikken. De snoek heeft een karakteristieke, ver naar achteren geplaatste rugvin. De vrouwtjes kunnen wel anderhalve meter lang worden en soms wel 1,60 meter, met een gewicht van ruim 40 kilo, de mannetjes echter worden niet veel langer dan een meter. De grootste snoek in Nederland gevangen was 1,38 meter. De mannetjes kunnen een leeftijd bereiken van ongeveer 15 jaar en de vrouwtjes maximaal 25 jaar.
De snoek is geen kieskeurige eter, hij jaagt voornamelijk op levende vis, maar eet ook dode vis, insecten, kikkers, salamanders, ratten en watervogels. Ze zijn in staat een hele eendenfamilie om zeep te helpen. Ook bijten ze wel eens in de teen van een zwemmer. Ze hebben weinig vijanden. De grootste vijand van een snoek is een grotere snoek, het zijn echte kannibalen, zelfs z’n eigen jongen zijn niet veilig. Vele verhalen doen de ronde over deze rover.
Vroeger was de snoek een veel gegeten vissoort, vooral de boeren vonden hem erg lekker, ondanks zijn ingewikkelde gratenstructuur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de snoek een belangrijke aanvulling op het menu. Men liet hem een aantal dagen in een kuip zwemmen, om zijn gronderigheid kwijt te raken, daarna werd hij op verschillende manieren bereid, onder andere snoek in het zuur vond men een echte lekkernij.
De tegenwoordige sportvisser laat de snoek weer voorzichtig en onbeschadigd terug in het water glijden.